dinsdag 29 april 2008

De krant van opa Queerbeen

Onze familie was er zo een die elkaar alleen ontmoette tijdens begrafenissen. We leefden ons bestaan aan de hand van korte telefoongesprekken met elkaar, waarin zakelijkheid troef, want het was toch niet de bedoeling om KPN te spekken met ons leed. Op de begrafenis van een inmiddels bijna onbekend familielid ging onze familie eens goed zitten rond de beste familieroddels bij een kop koffie en drooggebakken cake. De laatste familie-ontmoeting was bij de begrafenis van opa Queerbeen. Op de familie-ontmoeting daarvoor, de begrafenis van opa Queerbeen's vrouw, oma Ans, die zeven jaar voor opa Queerbeen overleed aan een hersenbloeding, werd ik, inmiddels 33, er door tante José op gewezen dat ik op mijn zesde alle auto's uit mijn hoofd kende. Dat is een familiesage, die op elke begrafenis weer verteld werd. Op mijn zesde kende ik inderdaad veel auto's uit mijn hoofd. De tripjes van mijn ouders in de Ford Escort werden door mij verbaal verlevendigd door iedere auto die ons passeerde op te noemen en iedere auto die wij naderden op tweehonderd meter te herkennen en, om dat kenbaar te maken, de merknaam met toevoeging te noemen. Op mijn zesde was ik ook heel goed in limonade-lezen. Bij gebrek aan koffie of thee, dat ik en mijn vriendjes nog niet dronken, was ik een kei geworden in de toekomst voorspellen aan de hand van gazeusekringen in het glas. De toekomst van mijn vriendjes behelsde onder meer een leven lang aan lianen slingeren, net zo rijk worden als Dagobert Duck en zo slim zijn dat je nooit meer naar school hoefde. Ik was vooral goed in rode gazeuse, met als logische reden dat de rode kringen veel beter zichtbaar waren dan de gele van citroengazeuse. Bovendien vonden alle zesjarigen rode gazeuse veel lekkerder dan de gele, die vanwege de druppel citroensap die erdoor vermengd was onze kaken deed huiveren van zuurheid. De moeders van mijn vriendjes waren dol op mijn limonade-lezen, wat door mijn vriendjes natuurlijk gretig werd misbruikt voor het verkrijgen van veel meer rode gazeuse dan goed is voor kinderen van zes. Gelukkig was dit gegeven niet bij tante José bekend, anders had ze bij de bar een glas rode gazeuse verzocht, omdat haar neefje zo goed limonade-lezen kon. Dat de begrafenis van opa Queerbeen nu juist de volgende familieontmoeting werd, was van een groot ironisch lot, want opa Queerbeen had er de laatste vijf jaren van zijn leven alle moeite voor gedaan om zijn hele familie tegen zich in het harnas te jagen. Elk van zijn vijf zonen werd gedurende een periode van drie jaar gebeld door evenzovele advocaten, bij wie opa Queerbeen zijn testament had laten wijziging om zijn zoon te onterven, want zijn zoon had geprobeerd hem zijn geld afhandig te maken via een duister en voor iedereen onbegrijpelijk complot, dat onder meer het Luxemburgse bankgeheim, twee mannen met zwarte gleufhoeden en de beinvloedbaarheid van oma Ans behelsde. Uiteindelijk bleek de erfenis van opa Queerben te bestaan uit jaargangen het Parool, die opgestapeld en beschimmeld lagen in een ruimte waarvan het bestaan voor de thuishulp onbekend was gehouden. De sleutel van de deur, die altijd op slot zat, werd na zijn overlijden gevonden in de borstzak van opa Queerbeen. Al toen ik nog jong was las opa Queerbeen de krant. In zijn luie stoel rookte hij een pijp en las de krant, zodat ik van opa Queerbeen niet meer zag dan een paar benen en een kringel rook die boven de krant uitsteeg. Af en toe humde opa Queerbeen en omcirkelde met een pen iets in de krant, of onderstreepte een alinea, waarna hij de pen weer neerlegde, binnen zijn bereik, en verder las. Opa Queerbeen woonde in het huis waar hij zijn hele volwassen leven, voor het grootste deel samen met oma Ans, had geleefd. Na het overlijden van oma Ans ging hij snel achteruit. Mijn zus, die, hoewel helemaal aan de andere kant van de stad, in ieder geval nog in dezelfde plaats woonde als opa Queerbeen, kreeg de opdracht om voor opa Queerbeen een plaatsje in een verpleeghuis te regelen. Dit was een onmogelijke opdracht, simpelweg omdat opa Queerbeen bleef zitten waar hij zat en weigerde zijn ouderlijk huis op te geven. Hij vervuilde ook niet dramatisch, we wisten niets van de ruimte met de kranten, en uiteindelijk kreeg opa Queerbeen via interventie van mijn zus thuishulp. Ook daarover moet niet te licht worden gedacht, want opa Queerbeen was vreselijk tegendraads. De thuishulporganisatie, die adverteerde met kreten als 'voor ieder mens zijn eigen thuishulp' en 'sterk samen met de cliënt' dreigde meermalen te stoppen met hun dienstverlening. De arme mevrouw Leopold, een oudere dame en de eerste thuishulp van opa Queerbeen, werd de toegang tot het huis van opa ontzegd omdat ze 'uit mijn huis heeft gejat.' Het bleek dat mevrouw Leopold wat oude beschimmelde glazen potten bij het vuilnis had gezet. In wat in onze familie het rampjaar 1999 heet, kwamen mensen van de woningbouw bij opa Queerbeen langs om zijn gasleidingen te controleren en weigerde opa ten ene male om zijn “zo goed als nieuwe” geiser en gasfornuis te vervangen. De woningbouw had geen andere keus dan de gasleidingen te verzegelen, waarna opa een maand lang zonder gas leefde, “net als in de oorlog!”, voor hij tot inkeer kwam en mijn zus een andere geiser voor hem regelde. Opa Queerbeen bleef, ondanks dat hij met de jaren slechter ter been werd, iedere dag naar de kiosk gaan om zijn krant op te halen. De kiosk veranderde, van sigarenboer Piet Blijvoet naar de Bruna, maar opa bleef. In de jaren veranderde de kiosk zeven keer van locatie, om, als een soort goddelijke interventie, de laatste keer terug te verhuizen naar zijn oude plek. Gelukkig voor opa Queerbeen, die zich soms vergiste in de locatie van de kiosk. Opa Queerbeen was volmaakt gelukkig als hij 's ochtends om half tien zijn huis verliet, in zijn eigen tempo naar de kiosk liep, een praatje maakte met de jongen achter de kassa en met zijn Parool onder zijn arm terug naar huis liep. De rest van de dag zat hij binnen, met de krant, in zijn stoel voor het raam en slurpte van de koffie die de thuishulp op het tafeltje had gezet. Zo goed en kwaad als het ging, en met de bezwerende interventies van mijn zus, bleef de thuishulp bij opa Queerbeen komen tot zijn dood. We vervingen het glazen tafeltje voor een minder breekbaar exemplaar, want opa Queerbeen werd een beetje onvoorzichtig. Soms bracht hij zijn hand naar zijn mond zonder kopje en slurpte. Hij leek minder spraakzaam, zeiden de thuishulpen op het laatst. Hij humde niet meer als hij de krant las en leek verward. Bij het uitruimen ontdekten we dus de jaargangen Parool en plastic buizen vol met wat opa 'eigentijdse munten' noemde, die hij spaarde door iedere dag de munten uit zijn portemonnee in de buis te doen. Het was tweehonderd en eenendertig euro, en ook nog vierhonderd niet meer zo eigentijdse guldens. De munten gingen op de begrafenisrekening, die ieder familielid aanvulde, zodat 'opa met eerbied begraven kon worden, zoals hij had geleefd'. De kranten gingen bij het oud papier. Het was het geheim van opa Queerbeen, dat in de oud papierbak verdween. Twintig jaar lang had hij de krant gelezen en onderstreept. Wat had opa Queerbeen twintig jaar lang gezocht in die krant? De begrafenis van opa Queerbeen was snel voorbij. Wij zijn geen familie van praters, rede houden is ons vreemd. We wilden geen condoleances. Gedoe waar we ons geen houding bij kunnen geven. In een zucht stonden we bij het graf en weer binnen bij de koffie en cake. Mijn zus tikte me op mijn schouder en wenkte naar de deur. Familiebijeenkomsten bij begrafenissen was het familieding, die ontvluchten was de onze. We liepen langs de laan met knotwilgen, naar een café met terras, waar we onze koffie met cake namen. Op opa Queerbeen. Hier vroeg ik mijn zus of zij wist wat opa Queerbeen in de krant had gezocht. Zij was degene die het dichtst bij hem was geweest. Mijn zus haalde haar schouders op. Uit haar tas haalde ze een gevouwen Parool. Het was de Parool die opa Queerbeen in zijn handen had gehad toen hij werd gevonden in zijn stoel. Hij keek uit het raam, met de krant in zijn hand. Zijn koffie was koud geworden. We bladerden, toch wat gespannen, de krant door, op zoek naar zijn onderstrepingen. Op de laatste bladzijde vonden we ze. Strepen, dwars door twee artikelen heen. Willekeurig, boven zinnen, door zinnen en soms, per ongeluk, onder een zin. Mijn zus zuchtte en streek met haar hand door haar haren. Opa had een leesbril, zei ze. Er waren zoveel thuishulpen geweest, dat jaar. Mijn zus had ze niet meer kunnen inlichten. Opa Queerbeen had het laatste jaar de krant gelezen zonder leesbril. Hij humde niet meer, zei de thuishulp. Niemand dacht eraan hem zijn leesbril op te zetten. iiwi - 29-04-2008 (nav een verhaal van Torey Hayden)