zondag 26 april 2015

392 hz

Haar dromen waren blauwzwart. Net voordat ze in slaap viel zag ze iedere avond door het kleine kiertje van het open raam honderden vlinders haar kamer binnen vliegen. Hun vleugels knisperden in het donker. Sommigen vlinders hadden zwarte vlekken op hun vleugels, andere waren volmaakt blauw, met een zwarte rand. Als ze wakker werd waren ze door door het raam verdwenen en was er alleen de kale kamer.
Steeds vaker droomde ze over de vlinders. Ze fladderden om haar heen, bestreken haar hele slapende lichaam met zachte vleugelslagen, die haar huid kietelden. Droom na droom werden de vlinders minder schichtig, en in één droom landden er een aantal op haar lichaam, meer en meer, tot ze helemaal bedekt was met blauwzwarte vlindervleugels.
In de nacht bedekten de vlinder haar helemaal en plotseling vlogen vlogen ze allemaal op. Verbaasd stond ze op uit bed. De vlinders cirkelden rond haar heen tot ze in een lang lint door het raam naar buiten vlogen. Ze trokken aan haar, cirkelden rond haar terwijl hun soortgenoten naar buiten vlogen. Ze liep achter het einde van het lange lint vlinders aan naar het raam en zag ze in het maanlicht naar de bomen vliegen.
Ze werd wakker en stond voor het raam en zag de stad in het ochtenddonker, in de verte de bomen van het stadspark en daarvoor de donkere straten die ze iedere ochtend befietste op en neer naar college. In de verte, van kilometers ver leek het haar, hoorde ze de vleugelslagen van de vlinders.

Ze zag steeds minder van de bedrijvigheid van de stad. De mensen leken haar onwerkelijk, wezens waar zij niet bij hoorde. De geluiden die ze maakten klonken steeds harder in haar oren, ze kon ze steeds minder lang verdragen. De ochtend en avond werden haar domein. Als ze naar college fietste in de vroege ochtend, was de stad vergeven van gele en oranje geursporen die haar leiden. Het stadspark, waar ze met de weg rond omheen moest fietsen, lag verscholen in een mist van geel oranje wolken. 's Avonds op de weg terug parkeerde ze haar fiets tegen een lantarenpaal en liep de geursporen achterna het park in. Op het kleine grasveld bij de bomen ging ze liggen. Ze sloot haar ogen. Het gras kriebelde. Hoe lang lag ze nu hier? Ze voelde de grond niet meer, leek opgetild te worden door de deken van geuren. Ze  hoorde ze de vleugelslagen rond haar; een knapperend geluid. Ze kon de vlindervleugels steeds beter horen, tot ze zich op iedere individuele vleugelslag kon oriënteren, tot op de centimeter nauwkeurig. De geurdraden waren kilometers lang door de hele stad heen en verbonden alles met elkaar en met haar. De vleugelslagen hadden een specieke frequentie, ze voelde de golven door haar cellen oscilleren. Soms kwam er een vlinder om haar heen vliegen, met  knetterende vleugelslagen, en glimlachte ze. De vlinder paste de vleugelslag aan aan de toonhoogte van haar glimlach, 392 Hertz.

Ze studeerde mode en styling aan de Hogeschool voor de Kunsten in het oude centrum van de stad en steeds meer voelde ze de aandrang om te weven. Ze kocht op een rommelmarkt een oud weefgetouw, dat ze repareerde en waar ze op begon te oefenen. Eerst voorzichtig, maar steeds meer met een voor haar niet te omschrijven innerlijke drang. Ze moest weven! Ze weefde kleine ovale vormen, die ze voor opdrachten voor college aan elkaar verbond met draden. Haar opdrachten werden contructies die op allerlei manier met elkaar waren verbonden, soms tientallen vormen groot. Voor een opdracht maakte ze twintig conconnen, die ze met draden verticaal aan het plafond liet hangen in een cirkel, waarin ze zichzelf filmde met een camcorder.

Ze begon aan een nieuw idee, dat uit het diepste van haar hart voortkwam, voelde ze. Haar hoofdwerk. Ze werkte niet vanuit een plan of een uitgewerkt idee. Haar hele lichaam wist wat ze moest doen, zonder dat ze nu aan iemand kon uitleggen wat ze van plan was. Het was haar laatste weefwerk, voelde ze aan.
Ze was in haar kamer en weefde. Door de kern van haar hele wezen heen voelde ze de verwachting van dit laatste weefwerk, als ze er aan dacht kreeg ze kippevel over haar hele lichaam. De gedachten er aan verteerden haar, maakten haar bang en ook opgewonden.
Haar huisgenoten, die haar vroeger wel gezien hadden in de keuken of de gang van het studentenhuis, zagen haar steeds minder. Ze wisten dat ze er was door het geluid van het getouw dat ze iedere dag hoorden. Heel soms zagen ze haar nog naar de badkamer gaan. Ze werd magerder, vonden ze. Ze spraken haar daarop aan, en ze zei dat ze geen eten meer nodig had, dat haar lichaam vol was, en binnenkort zou transformeren. Toen de geluiden van het getouw uiteindelijk ophielden, hadden de medebewoners haar al zo lang niet meer gezien dat ze er geen aandacht meer aan schonken.



De agent liep met de huisbaas mee de trap op. Al maanden had niemand meer van de huurdster van de kamer gehoord. Haar huurachterstand had de huurbaas genoodzaakt om de instanties in te schakelen. Met de sleutel van de kamer liep hij voorop en opende de deur. De enorme cocon lag op haar bed. Hij was gewoven van prachtige witte draden, en weerkaatste het licht dat de kamer binnenkwam. Er liep van boven naar beneden een scheur door de cocon, die, zag de agent, leeg was. Verder was er niets in de kamer dat er op wees dat er iemand woonde of had gewoond. De kamer was kaal en zonder menselijke bemoeienis. Alles was keurig netjes opgeruimd.  De ruimte  leek op een opstelling uit een Ikeacatalogus. Het enige opvallende was een weefgetouw dat tussen een kast en de muur stond en de enorme cocon. De agent keek de kamer rond en liep naar het open raam. Buiten hoorde hij de vleugels van duizenden vlinders. Hij wist niet waarom, maar ondanks de situatie moest hij glimlachen.