maandag 14 september 2015

De tweeling

Misschien moet je geen tweelingzus trouwen. Ondanks dat je al haar geheime ergernissen kent, zelfs de ergernissen die ze nooit zou toegeven, en ondanks dat je haar met je vingertoppen krabt op haar rug als ze jeuk heeft, precies tussen de schouderbladen, blijft jouw band met haar altijd minder dan de band met haar tweelingzus. Maar ik trouwde een tweelingzus, op een lentedag waarin de zon probeerde de wolken te verdrijven, maar het niet lukte. Ze was in wit, en haar zus was haar bruidsmeisje natuurlijk en zelfs op onze trouwdag hoefde je maar te kijken hoe zij met hun tweeën naast de dansruimte stonden te kletsen over een bericht op een smartphone om te zien dat ik het derde wiel aan de wagen was, of de stok tussen de wielen. Twee vrouwen die zo ontwapenend waren dat je door ze werd verblind. Als ze bij elkaar waren werd je verliefd op ze; niet op één, zoals ik, maar op beide. Als ze niet bij elkaar waren verdween deze betovering en waren ze moeilijk te doorgronden. Zonder elkaar leken ze dolende witte dwergen in een immens donker heelal.

De zussen namen dezelfde plaats in in een systeem; ze waren niet los van elkaar te zien. Ze waren gelijken onder de gelijken, slechts bij heel nauwkeurige beschouwing leken er verschillen te zijn. Je kon ze niet van elkaar onderscheiden. Ook ik kon dat niet op hun uiterlijk, alleen op gevoel. Ik was tenslotte op één verliefd en op de ander niet. En dat was het mysterie dat alles in gang zette; dat ik verliefd werd op één van hen, op een dolende witte dwerg op zoek naar haar zusterster, zonder de betovering van elkander. Dat was een singulariteit, een anomalie in het web van constanten waaruit de wereld was opgebouwd. Het kon niet zonder repercussie blijven. De verandering die mijn liefde voor haar teweegbracht moest leiden tot een aanpassing in de strengen van tijd en ruimte. Je kan een elastiekje maar tot zover uitrekken voor hij breekt.

Onze trouwdag was een ruwe scheiding van de onafscheidelijken. Met een bot kapmes werd hun band doorgesneden. Hun stappen waren altijd over dezelfde weg geweest. Mijn vrouw en haar zus stonden bij elkaar, naast de dansvloer met hun smartphones en keken terug en hun voetstappen op de weg werden één. Ze stonden daar, een stralend wij, en voor hen lag een tweesprong waar ze niet beide dezelfde weg konden nemen. Wat ooit een was werd twee. Maar toch bleef er een soort onzichtbare band bestaan, werden mijn vrouw en haar zus op kilometers afstand tot elkaar aangetrokken. Tot elkaar veroordeeld.


We waren elkaar kwijt geraakt in het feestgedruis. Ik wankelde rond het gebouw dat we hadden gehuurd voor ons bruidsfeest, badend in het veels te felle licht van de laatste ronde, op zoek naar haar, naar mijn vrouw zonder zus. En opeens stond ze voor mij in haar bruidsjurk en vulde mijn hele blikveld. Ik zag haar gezicht, haar stralende ogen die oplichten als juwelen. Ik rook haar lichaam. Het leek mij toe dat er maar één klein ding hoefde te veranderen, licht dat gebroken werd door een kastanjeblad, een zachte windvlaag die zand over de stoeptegels waaide, en ze zou veranderen in haar zus. De wind blies een van haar zwarte haarlokken naar achteren, haar gezicht onder de voile werd net anders uitgelicht, maar ze was nog steeds mijn vrouw.



Na onze trouwdag en onze huwelijksreis gingen we samen ons leven beginnen. Ik liet mijn vrouw verliefd worden op een huis aan de rand van de stad waar ik had gestudeerd. De zon draaide van voor naar achter over ons huis heen en in de tuin kwetterden merels in de bessenstruiken. Er was een schuur waar mijn vrouw kon beeldhouwen, en een extra kamer met een groot raam die ik snel opofferde zodat ze haar bedrijf kon voeren; achter de laptop, maar in het licht van de wereld. Het huis was klein, maar groot genoeg voor ons, en een stuk van mijn vrouw's tweelingzus vandaan. Dat leek geen opzet, maar ik kan niet beloven dat het niet achter in mijn gedachten speelde toen ik het haar voor het eerst liet zien. Afstand leek mij voldoende om mijn plekje op haar lichaam te kunnen claimen. De sproet die ik was die iedere lente opkwam in haar gezicht, die haar gezicht asymmetrisch maakte.

We leefden ons leven en de tijd maakte onze band sterker. We leerden elkaars plekjes kennen, elkaars onhebbelijkheden accepteren, elkaars geur herkennen. We voelden elkaars warmte, ook als we ver uit elkaar waren, ik op mijn werk in het chemisch lab, zij in het licht van de wereld achter de laptop. Onze vrije energie streefde naar een evenwicht, waarbij de band tussen elektron en kern niet uit elkaar te trekken is. We waren... samen. Toch was die band niet volledig. Mijn vrouw kon soms niet goed uit haar zinnen komen. De woorden die ze had bedacht klitten in haar brein en kwamen niet tevoorschijn. Er heerste een ontmoedigende stilte tussen ons in, een warboel van onuitgesproken woorden. Ook mij lukte het niet haar woorden te onderscheiden.
 
Iedere maand ging mijn vrouw een weekend naar haar zus in de belendende provincie. Ik bleef achter in onze wereld en onze tijd, terwijl zij naar een andere tijdsgewricht verhuisde. Een wereld waar alles vanzelfsprekend was, waar haar zus haar begreep voor ze iets had gezegd. Als ze plotseling stopte met praten, maakte haar zus haar zinnen af.

Iedere maand als ze terugkwam van haar bezoek aan haar tweelingzuster voelde ik een verandering bij ons. Er waren rafeltjes in ons samenzijn, als een draadje van een kledingstuk dat los hangt. Als je er aan trekt rijg je het hele shirt los tot een lange vezel. Ik deed mijn best om die loshangende strengen te repareren, maar het lukte mij nooit helemaal. Ik bleef eindeloos opletten op losse draadjes, bang als ik was er in eentje verstrikt te raken en met een onverwachtse beweging helemaal los te trekken.

Ik goot de kokende spaghetti  in het vergiet toen ik mijn vrouw hoorde binnenkomen, terug van het bezoek aan het belendende dorp. De damp van het kokende water maakte de wereld mistig en even zag ik haar niet. Ik knipperde met mijn ogen en toen stond mijn vrouw voor me en kuste me op mijn van het gecondenseerde kookvocht natte wang.


Die dag zette iets in beweging. Alhoewel ik mijn vinger er niet op kon leggen en als ik met aandacht naar haar keek ik het niet zag, was het in onbewaakte ogenblikken dat de verandering duidelijk werd. Als ik uit mijn ooghoek haar spiegelbeeld zag als ze voorbij een ruit liep. Als ze plotseling uit de bessenstruik tevoorschijn kwam en zei dat ze op zoek was geweest naar merelkuikens die uit het nest waren gevallen. Mijn vrouw leek er niet te zijn. Ze was er pas nadat ze er had moeten zijn. Haar spiegelbeeld hield geen gelijke tred meer met haarzelf. Haar verschijning was vertraagd, een milliseconde misschien, maar net genoeg om een weerhaakje in mijn brein te zetten. Door dat ene moment van faseverschuiving zag ik niet haar, maar een lacune.

Was zij veranderd en herkende ik haar daarom niet toen ik spaghetti afkookte? Of herkende ik haar niet en was ze daarom veranderd? Wat was oorzaak en wat was gevolg? Oorzakelijkheid verwijst naar de veronderstelling dat gebeurtenissen plaatsvinden in een bepaalde voorop uitgezette volgorde, een logica, als gevolg van bepaalde andere gebeurtenissen die daaraan vooraf gegaan zijn. De oorzaak van een verschijnsel is de natuurwet volgens welke het plaatsvindt. Maar wat als het gevolg vooraf gaat aan de oorzaak? Waar kunnen we ons dan aan vasthouden?

Ik hoor haar nog, nu ik alleen door het huis loop. Ik voel haar, mijn lichaam reageert alsof ze er is. Ze neemt ruimte in. Ik kan niet op die plek zijn die zij inneemt in de ruimte. Ze moet het geprobeerd hebben, de banen waarin ze om ons heen liep te normaliseren. Maar die keuze had ze niet. Onze liefde, mijn liefde voor één tweelingzus, haar liefde voor mij ondanks haar tweelingzus, had de wereld onder spanning gezet. En de wereld kan maar tot een bepaald punt onder spanning staan. Dan trekt ze met een schok de situatie recht. De werelden zijn van elkaar verschoven, een faseverschuiving in toekomst, heden en verleden. Onze werelden, die van mij en van mijn vrouw, liggen net niet meer over elkaar.

Is ze nog verbonden met hier? Kan ik haar terughalen uit de wereld waar ze nu is? Ik weet het niet. Maar ik voel haar nog steeds, zoals ik ooit haar voelde toen ik op haar verliefd werd. Ik voel haar, dus ze moet op de een of andere manier nog contact hebben met deze wereld. En als ze nog contact heeft met deze wereld moet het mogelijk zijn haar hierheen terug te brengen. Ik moet het proberen. Ik ga in bed liggen en voel haar naast mij. Ik probeer een voor een al mijn lichaamsfuncties te spiegelen aan de hare. Mijn bloed te laten stromen zoals ik haar bloed door haar aderen voel ruisen, mijn gedachten te laten vloeien als haar stroom van bewustzijn. Als we volkomen een zijn, moeten onze werelden weer over elkaar heen vallen, passend zoals wij ooit bij elkaar pasten. Want mijn vrouw had, dat voelde ik nu, haar keuze gemaakt, bewust, met volle overtuiging, net als ik. 'Ja, dat wil ik!'