dinsdag 27 oktober 2015

De wonderbaarlijke reis met een boot over de zee

Wij zijn niet geboren in het westen, dus ons leven begon met een schuld. Ingekerfd in ons overkoepelende geheugen namen wij de schuld op ons. Ons land was mooi als de mooiste vrouw, en jullie dronken aan haar boezem. Wij wroeten met onze handen in onze aarde, knepen ons land samen voor de energie voor jullie huizen, jullie auto's, jullie rijkdom. De groeven in onze handen bevatten onze liefde voor ons land, onze liefde voor onze vrouwen en kinderen.
Wij gingen naar school. Wij trouwden onze vrouwen. Wij werkten in de olie. Wij werkten bij de bank. Wij werkten in onze ziekenhuizen. Wij leerden onze kinderen begrijpen. Onze kinderen leerden ons kijken, alsof wij ons land voor het eerst zagen.

Ons land was zwart van rook, zwart van vuur. Om ons heen floten de bommen, vielen stil net voor ze neervielen en ons land vermorzelden tot stof. Wij schuilden in onze huizen en toen onze huizen er niet meer waren schuilden we in onze kelders. Wij werden gebombardeerd door vliegtuigen die onze regering van jullie had gekocht. Wij werden gedood door de geweren die van jullie oorlog waren buitgemaakt. Wij werden gebombardeerd door vliegtuigen van jullie alliantie.
Ons land schudde. Het werd verdeeld tussen groepen strijders. Ons land was zwart van gangreen, rood van ons bloed. Ons bloed droop in de aarde, vermengde zich met de olie. De grenzen verschoven.
Soms was het rustig. Dan gingen we naar buiten. Maar dan werd het oorlog en bleven we schuilen. Onze steden werden ruïnes van stof. Stof dat de zon en het leven verduisterde. We kenden de strijders niet, maar zij vonden ons onrein. We moesten vijf keer bidden, wat we al deden, maar niet goed. We moesten onze lichamen bedekken, wat we al deden, maar niet goed.
We werden bevrijd. Er kwamen strijders die wij niet kenden. Ze liepen door onze huizen en roofden het goed dat de anderen hadden laten staan. We werden bevrijd. Er kwamen strijders die wij niet kenden. Ze liepen door onze huizen, maar er was niets meer om mee te nemen. Onze kinderen begrepen het niet en wij konden ze het niet uitleggen. Wij hielden onze handen voor onze ogen en onze kinderen konden ons niet leren kijken.

In een lange colonne liepen wij uit onze stad. Niemand keek om, want we wisten dat we zouden bevriezen bij de aanblik. Wij liepen door de zon. Wij liepen in het maanlicht. We zeiden niets tegen elkaar; wat konden we zeggen? We liepen over de weg. We liepen over de aarde. We spraken af met onze vrouwen en onze kinderen, dat wie veilig was, de ander moest bellen en laten komen. Onze smartphones werden de levenslijn van onze gezinnen. We droegen T-shirts van Messi. We droegen T-shirts van LeBron. Sommigen van ons droegen schoenen. We liepen via het oosten naar het Westen, want daar was het veilig. We liepen tot de zee.

We zaten met honderden in de boot. We hadden allemaal vijfduizend dollar betaald, maar dat wisten we niet. Er was maar één boot en er waren duizenden van ons. We renden. We schreeuwden. We duwden. We stompten. We liepen over elkaar heen. Sommigen van ons waren als eerste in de boot en werden verstikt door de laatsten. We raakten elkaar kwijt, maar hielden ons vast aan onze telefoon. We hadden geen kleren, geen geld, geen eten, alleen onze telefoon. In onze telefoon stonden onze geliefden. We hielden onze telefoon vast en voelden hun harteklop.
De zee stroomde in de boot en wij hoosden het water terug in de zee. De zee stroomde. Wij hoosden. De zee stroomde. Wij hoosden. Tot we niet meer konden en de zee stroomde. Wij werden ziek van de golven en spuwden over de voeten van onze buren. We kregen diarree en spuwden over de voeten van onze buren. We huilden de hele reis en hoosden onze tranen. We zouden de rest van ons leven nooit meer kunnen huilen.
De boot stond vol water en het zout kroop in onze wonden. We dachten aan vroeger. We dachten aan onze geliefden. Maar niemand van ons dacht aan de toekomst. We baden alle woorden die we kenden, een voor een, tot ze op waren, en dan begonnen we opnieuw, terwijl onze voeten in het zoute vieze water stonden en de boot zonk.

We zijn één organisme van een miljoen segmenten, duizenden kilometers lang, van ons land naar jullie land. We waren één wezen, één woord. Een kerfdier. Onze gezinnen verdwenen, we versmolten en splitsten in oude en nieuwe segmenten van het kerfdier, de batterij van de smartphone was al lang op. We vonden elkaar terug, soms, in ons transitieland, het land waar we aankwamen, het land waar we ons verstopten, of waar we naartoe werden verscheept. Maar de meesten van ons vonden elkaar niet weer en bleven voor altijd in onze herinnering en onze dromen, in ons kerfdier dat zich duizenden kilometers uitstrekte, over tientallen grenzen, maar altijd één woord bleef. Vluchteling.

Ons spoor verdween in de stormen, de regen en het vuur van de bommen. Ons land was verdwenen. We zagen het terug op tv in ons transitieland. Ons mooie land. Ons land was een vlak land geworden, bedolven onder meters homogeen grijs stof. Stof van de kapotgebombardeerde bergen en vlaktes en steden en wegen, stof van onze kapotgebombardeerde dromen en lusten en klanken en levens.

De wind stak op en het stof waaide omhoog, een grote stofstorm die ons volgde, naar jullie land, waar het kleefde op onze huid, het kleefde in onze longen, het ons hart verduisterde. Want allen voelden we onze schuld, die streepjes op de plank die we hadden en moesten inlossen voor we volwaardige burgers zouden zijn in ons nieuwe land, ons transitieland, het land tussen ons oude verloren land en ons nieuwe land dat we moeten opbouwen.

maandag 14 september 2015

De tweeling

Misschien moet je geen tweelingzus trouwen. Ondanks dat je al haar geheime ergernissen kent, zelfs de ergernissen die ze nooit zou toegeven, en ondanks dat je haar met je vingertoppen krabt op haar rug als ze jeuk heeft, precies tussen de schouderbladen, blijft jouw band met haar altijd minder dan de band met haar tweelingzus. Maar ik trouwde een tweelingzus, op een lentedag waarin de zon probeerde de wolken te verdrijven, maar het niet lukte. Ze was in wit, en haar zus was haar bruidsmeisje natuurlijk en zelfs op onze trouwdag hoefde je maar te kijken hoe zij met hun tweeën naast de dansruimte stonden te kletsen over een bericht op een smartphone om te zien dat ik het derde wiel aan de wagen was, of de stok tussen de wielen. Twee vrouwen die zo ontwapenend waren dat je door ze werd verblind. Als ze bij elkaar waren werd je verliefd op ze; niet op één, zoals ik, maar op beide. Als ze niet bij elkaar waren verdween deze betovering en waren ze moeilijk te doorgronden. Zonder elkaar leken ze dolende witte dwergen in een immens donker heelal.

De zussen namen dezelfde plaats in in een systeem; ze waren niet los van elkaar te zien. Ze waren gelijken onder de gelijken, slechts bij heel nauwkeurige beschouwing leken er verschillen te zijn. Je kon ze niet van elkaar onderscheiden. Ook ik kon dat niet op hun uiterlijk, alleen op gevoel. Ik was tenslotte op één verliefd en op de ander niet. En dat was het mysterie dat alles in gang zette; dat ik verliefd werd op één van hen, op een dolende witte dwerg op zoek naar haar zusterster, zonder de betovering van elkander. Dat was een singulariteit, een anomalie in het web van constanten waaruit de wereld was opgebouwd. Het kon niet zonder repercussie blijven. De verandering die mijn liefde voor haar teweegbracht moest leiden tot een aanpassing in de strengen van tijd en ruimte. Je kan een elastiekje maar tot zover uitrekken voor hij breekt.

Onze trouwdag was een ruwe scheiding van de onafscheidelijken. Met een bot kapmes werd hun band doorgesneden. Hun stappen waren altijd over dezelfde weg geweest. Mijn vrouw en haar zus stonden bij elkaar, naast de dansvloer met hun smartphones en keken terug en hun voetstappen op de weg werden één. Ze stonden daar, een stralend wij, en voor hen lag een tweesprong waar ze niet beide dezelfde weg konden nemen. Wat ooit een was werd twee. Maar toch bleef er een soort onzichtbare band bestaan, werden mijn vrouw en haar zus op kilometers afstand tot elkaar aangetrokken. Tot elkaar veroordeeld.


We waren elkaar kwijt geraakt in het feestgedruis. Ik wankelde rond het gebouw dat we hadden gehuurd voor ons bruidsfeest, badend in het veels te felle licht van de laatste ronde, op zoek naar haar, naar mijn vrouw zonder zus. En opeens stond ze voor mij in haar bruidsjurk en vulde mijn hele blikveld. Ik zag haar gezicht, haar stralende ogen die oplichten als juwelen. Ik rook haar lichaam. Het leek mij toe dat er maar één klein ding hoefde te veranderen, licht dat gebroken werd door een kastanjeblad, een zachte windvlaag die zand over de stoeptegels waaide, en ze zou veranderen in haar zus. De wind blies een van haar zwarte haarlokken naar achteren, haar gezicht onder de voile werd net anders uitgelicht, maar ze was nog steeds mijn vrouw.



Na onze trouwdag en onze huwelijksreis gingen we samen ons leven beginnen. Ik liet mijn vrouw verliefd worden op een huis aan de rand van de stad waar ik had gestudeerd. De zon draaide van voor naar achter over ons huis heen en in de tuin kwetterden merels in de bessenstruiken. Er was een schuur waar mijn vrouw kon beeldhouwen, en een extra kamer met een groot raam die ik snel opofferde zodat ze haar bedrijf kon voeren; achter de laptop, maar in het licht van de wereld. Het huis was klein, maar groot genoeg voor ons, en een stuk van mijn vrouw's tweelingzus vandaan. Dat leek geen opzet, maar ik kan niet beloven dat het niet achter in mijn gedachten speelde toen ik het haar voor het eerst liet zien. Afstand leek mij voldoende om mijn plekje op haar lichaam te kunnen claimen. De sproet die ik was die iedere lente opkwam in haar gezicht, die haar gezicht asymmetrisch maakte.

We leefden ons leven en de tijd maakte onze band sterker. We leerden elkaars plekjes kennen, elkaars onhebbelijkheden accepteren, elkaars geur herkennen. We voelden elkaars warmte, ook als we ver uit elkaar waren, ik op mijn werk in het chemisch lab, zij in het licht van de wereld achter de laptop. Onze vrije energie streefde naar een evenwicht, waarbij de band tussen elektron en kern niet uit elkaar te trekken is. We waren... samen. Toch was die band niet volledig. Mijn vrouw kon soms niet goed uit haar zinnen komen. De woorden die ze had bedacht klitten in haar brein en kwamen niet tevoorschijn. Er heerste een ontmoedigende stilte tussen ons in, een warboel van onuitgesproken woorden. Ook mij lukte het niet haar woorden te onderscheiden.
 
Iedere maand ging mijn vrouw een weekend naar haar zus in de belendende provincie. Ik bleef achter in onze wereld en onze tijd, terwijl zij naar een andere tijdsgewricht verhuisde. Een wereld waar alles vanzelfsprekend was, waar haar zus haar begreep voor ze iets had gezegd. Als ze plotseling stopte met praten, maakte haar zus haar zinnen af.

Iedere maand als ze terugkwam van haar bezoek aan haar tweelingzuster voelde ik een verandering bij ons. Er waren rafeltjes in ons samenzijn, als een draadje van een kledingstuk dat los hangt. Als je er aan trekt rijg je het hele shirt los tot een lange vezel. Ik deed mijn best om die loshangende strengen te repareren, maar het lukte mij nooit helemaal. Ik bleef eindeloos opletten op losse draadjes, bang als ik was er in eentje verstrikt te raken en met een onverwachtse beweging helemaal los te trekken.

Ik goot de kokende spaghetti  in het vergiet toen ik mijn vrouw hoorde binnenkomen, terug van het bezoek aan het belendende dorp. De damp van het kokende water maakte de wereld mistig en even zag ik haar niet. Ik knipperde met mijn ogen en toen stond mijn vrouw voor me en kuste me op mijn van het gecondenseerde kookvocht natte wang.


Die dag zette iets in beweging. Alhoewel ik mijn vinger er niet op kon leggen en als ik met aandacht naar haar keek ik het niet zag, was het in onbewaakte ogenblikken dat de verandering duidelijk werd. Als ik uit mijn ooghoek haar spiegelbeeld zag als ze voorbij een ruit liep. Als ze plotseling uit de bessenstruik tevoorschijn kwam en zei dat ze op zoek was geweest naar merelkuikens die uit het nest waren gevallen. Mijn vrouw leek er niet te zijn. Ze was er pas nadat ze er had moeten zijn. Haar spiegelbeeld hield geen gelijke tred meer met haarzelf. Haar verschijning was vertraagd, een milliseconde misschien, maar net genoeg om een weerhaakje in mijn brein te zetten. Door dat ene moment van faseverschuiving zag ik niet haar, maar een lacune.

Was zij veranderd en herkende ik haar daarom niet toen ik spaghetti afkookte? Of herkende ik haar niet en was ze daarom veranderd? Wat was oorzaak en wat was gevolg? Oorzakelijkheid verwijst naar de veronderstelling dat gebeurtenissen plaatsvinden in een bepaalde voorop uitgezette volgorde, een logica, als gevolg van bepaalde andere gebeurtenissen die daaraan vooraf gegaan zijn. De oorzaak van een verschijnsel is de natuurwet volgens welke het plaatsvindt. Maar wat als het gevolg vooraf gaat aan de oorzaak? Waar kunnen we ons dan aan vasthouden?

Ik hoor haar nog, nu ik alleen door het huis loop. Ik voel haar, mijn lichaam reageert alsof ze er is. Ze neemt ruimte in. Ik kan niet op die plek zijn die zij inneemt in de ruimte. Ze moet het geprobeerd hebben, de banen waarin ze om ons heen liep te normaliseren. Maar die keuze had ze niet. Onze liefde, mijn liefde voor één tweelingzus, haar liefde voor mij ondanks haar tweelingzus, had de wereld onder spanning gezet. En de wereld kan maar tot een bepaald punt onder spanning staan. Dan trekt ze met een schok de situatie recht. De werelden zijn van elkaar verschoven, een faseverschuiving in toekomst, heden en verleden. Onze werelden, die van mij en van mijn vrouw, liggen net niet meer over elkaar.

Is ze nog verbonden met hier? Kan ik haar terughalen uit de wereld waar ze nu is? Ik weet het niet. Maar ik voel haar nog steeds, zoals ik ooit haar voelde toen ik op haar verliefd werd. Ik voel haar, dus ze moet op de een of andere manier nog contact hebben met deze wereld. En als ze nog contact heeft met deze wereld moet het mogelijk zijn haar hierheen terug te brengen. Ik moet het proberen. Ik ga in bed liggen en voel haar naast mij. Ik probeer een voor een al mijn lichaamsfuncties te spiegelen aan de hare. Mijn bloed te laten stromen zoals ik haar bloed door haar aderen voel ruisen, mijn gedachten te laten vloeien als haar stroom van bewustzijn. Als we volkomen een zijn, moeten onze werelden weer over elkaar heen vallen, passend zoals wij ooit bij elkaar pasten. Want mijn vrouw had, dat voelde ik nu, haar keuze gemaakt, bewust, met volle overtuiging, net als ik. 'Ja, dat wil ik!'

maandag 29 juni 2015

De geur van een verdwenen geliefde

Het langst bleef de geur van je mahoniebruine haar. De geur van shampoo uit je haar, die de slaapkamer ronddwarrelde als jij rondjes danste in je Patti Smith Group in Berlin 1990 t-shirt en onderboek, op zoek naar je spijkerbroek en sokken. Die geur van mahoniehouten haar, die rook ik altijd als ik wakker werd. Maar op een dag stond ik op en was die verdwenen. Ik stapte uit het bed, en wist dat het tijd was.
Het was ons gezamelijke huis, de loft, ooit onderdeel van een houtverwerkingsfabriek, maar na het failliet van het familiebedrijf door de erven doorverkocht als verschillende stoere landelijke woonappartementen. Het was ons thuis, tot jij  verdween. De bomen lieten hun blad vallen en verstopten de goten, de meesjes lieten onze verwaarloosde voederbak links liggen, het gras groeide zonder gemaaid te worden.
Met gekrulde tenen loop ik over de badkamervloer terwijl ik probeerde iets van je te ruiken. Er is niets. Ik poets mijn tanden prodentsterk.

Ik loop over de lichteiken vloer naar de deur van ons buiten. Je voetafdrukken op de vloer zijn verdwenen. We verfden onze voeten wit en zwart en dansten samen naakt voor de ramen, waar de buren onze schaduwen door de lichte vitrage konden zien, maar het kon ons niet schelen. We gierden van het lachen en vielen uitgeput in elkaars armen. De afdrukken stonden jarenlang op de vloer, we zetten onze koffiekopjes altijd op een witte en een zwarte voet, tot de vloer moest worden geschuurd en opnieuw gelakt. Je voetenzweet kroop in de eiken panelen en wasemde uit op warme dagen zonder je. Dat doet het al lang niet meer, het ruikt naar boenmiddel dat de schoonmaker eens per half jaar over de vloer smeert. Hij kwam altijd al vroeg en wij gingen Frans ontbijten bij Anne&Max terwijl hij de vloer insmeerde met wax. "Hoi Anne&Max, wij krijgen wax.' Anne&Max waar Anne en Max niet werkten, maar Otto en Annelien. Hun zwartbruine Retriever ging altijd mijn hand likken, waar jij zo jaloers op werd, weet je nog?
Je liep 's middags met je laptop rondjes in onze kamer om de goede Wifi verbinding te vinden, die zelfs de beste versterkers niet in ons hele huis kon versterken. Plekken aan de achterkant bleven een wifivrije zone, wat we ook deden. Door de ijzeren balken in de constructie van de fabriek van ooit, zei een computerexpert die we inhuurden. We zetten er waarschuwingsborden neer. Na een nacht vol whisky klom jij in palen met borden met een groot zwart uitroepteken en schroefde ze los van de paal. We fietsten giebelend door het centrum van de stad met ieder een waarschuwingsbord onder onze arm en zetten er thuis wifivrije zone op met plakletters van de HEMA.

Die laptoprondjes door de kamer kon ik het langst volgen toen je verdwenen was.

Ik sta buiten. Ik snuf in de wind, maar het voert niets van jou mee. In het begin rook ik buiten de beits van de schuur die jij had gebouwd in onze tuin, voor de treintjes. Er was een rood witte trein zoals die in de Zwitserse bergen reed, en een loc met containers van RailCargo. Er was ook een hogesnelheidstrein, een Duitse ICE. De modelbaan was nog te klein om ze allemaal te laten rijden, dus er werd afgewisseld. Toen jij het huis verliet reed de ICE zijn eenzame rondjes zonder machinist, tot de travo doorbrandde en alles stopte, en ook de geur van beits opdroogde.
Wat hield ik godsallemachtig veel van je, van je lichaam, je armspieren waar je trots op was en die ik moest voelen na een workout, waarna we bezweet in bed verdwenen, je geur uit je kleren, die werden opgehaald door een Stichting van de kerk. Onze geur in de lakens, die na verloop van tijd weer gewoon roken naar wasverzachter.
Ik loop weer naar binnen en ga ontbijten aan de eettafel, die veels te groot is voor mij alleen.Tegenwoordig zet ik mijn mok op de tafel, want ik ben volwassen geworden in deze grotemensen loft met het tweepersoonsbed voor mij alleen.

Ik ruik je niet meer. Alles wat er was is voorbij, als een vervelde huid. Alleen heb ik geen nieuwe huid, mijn binnenste, de haarvaten van mijn gevoel, de zenuweinden van mijn neurosen, de botten van mijn ruggegraat, het kloppende hart van mijn identiteit, de aars van mijn tekortkomingen, staan in direct contact met de buitenlucht. Ik ben een afgekloven vingernagel, ik kan geen contact meer verdragen. Ik bijt, ik knauw, ik vreet mijn gebaande paden.

Ooit, ver voor nu, ver voordat ik wist dat het ooit zou kunnen gebeuren, had ik met mezelf de afspraak gemaakt, die ik nu moest nakomen. Ik zal naar de slaapkamer lopen en een onderbroek en spijkerbroek pakken, ze in mijn rugzak proppen (met antitranspiratierugvoering), met mijn pinpas en paspoort en boek dat ik aan het lezen ben. Ik ga naar buiten en sla de deur achter me dicht. Ik sluit af en doe de sleutels in de staande brievenbus. Dan loop ik naar de bushalte en neem de bus naar het station. Wellicht is de Schipholtunnel mij goed gezind. Ik zal bij de borden kijken naar de eerste vlucht die over een uur en een kwartier vertrekt, de tijd die nodig is (ik heb getimed) om langs de douane te komen, schoenen uit, riem af, schoenen aan, riem om,  en zal die vlucht boeken, op het vliegtuig stappen, waar die mij brengt en de nieuwe mensen ruiken. Dat ga ik doen, en ik loop naar de slaapkamer.

donderdag 7 mei 2015

Sneeuwwoordenverhaal

apun (sneeuw )

De eskimo's hadden al 14 terroristische aanslagen gepleegd voordat de laatste Noordlandse ijskap was gesmolten. Nu er binnenkort aan de kust van de voormalige Noordlandse ijskap een ontmoeting plaats zou vinden tussen schepen van de Staten en de Federatie die beiden door de ijsvrije Noordelijke zee waren gevaren, vroeg het Bureau van Binnenlandse Aangelegenheden mij om het kampement van de eskimo's in het Noorden te observeren en eventuele handelingen die leken te wijzen op terroristische activiteiten spoorslags te rapporteren. Dit rapport, met bijlagen, gecodeerd met BBA sleutel 42G9, vindt u in de bijlagen van de mail.

piqsirpoq (opwaaiende sneeuw)

Ik had absoluut niet de zin om naar het Noorden te reizen, maar zo'n brief met het officiële BBA stempel die mijn secretaresse die dag aan mij overhandigde, bevatte geen enkele kans het te weigeren; mijn vergunning zou het volgende uur al zijn ingetrokken. Alleen de emailadressen van de extremistische eskimo's doorvlooien en hun .inu domeinen hacken en controleren was niet voldoende; nadat ik die had gehackt moest ik in het Noorden blijven als vooruitgeschoven post van de Staten. Ik liet mijn secretaresse een lijst opstellen van nog onafgewerkte zaken die door ons bureau werden afgehandeld. Dat was een lijst van drie kantjes, met de usual suspects van mensen die wilden weten wat hun partner tot acht uur 's avonds deed, het blokkeren van gehackte persoonsgegevens en kruimeldiefstal bij de steenfabriek.
Aangezien ik geen zin had om naar het Noorden te vertrekken, noch om deze zaken af te handelen, liet ik het aan haar over om onze contactpersonen te informeren over mijn afwezigheid, terwijl ik met mijn door de BBA bijgesloten enkele reis, met lidmaatschap van het frequent flyer programma, naar het Noorden afreisde. Het zou nog even langer duren voor zij erachter zouden komen dat hun partner vreemdging met de slet van de overburen en de medewerker buitendienst 14 ton stoeptegels had doorverkocht op eigen rekening.

qimuqsuq (sneeuwjacht)

Vandaar dat ik nu hier ben, in deze houten hut van drie bij drie in het land dat geen nacht kent, met mijn verrekijkers, opnameapparatuur, chromebook en Inuit naar Engels woordenboek, laatste druk 2009. Op 500 meter was het kampement van de radicaalste eskimo's onder de radicale eskimo's; van die lui die weigerden te stoppen met het jagen en eten van zeehondenvet en walvisblubber en zoals ieder ander hier over te gaan op het strikte dieet van het inmiddels overvloedig voorradige coke met frites en Cheesburger. Iedere avond verlichtten ze het kampvuur met hun blackberry's terwijl ze andere stammen appten, onderwijl elkaar de inmiddels meelijkwekkende verhalen vertellend over hun ontmoeting met de laatste witte ijsbeer. Nog meelijwekkender was dat ik iedere volgende middag deze verhalen uitschreef van de opgenomen mp3's om te versturen naar mijn meerderen van de BBA, die vast reuze tevreden waren over mijn vorderingen. Over eventuele aanslagen op oliepijpen, boorinstalaties en wat dies meer zij, voornamelijk dennebomen, hoorde ik niets. Maar de eskimo's wisten donders goed dat ze niet over deze zaken online of over hun mobiele telefoon moesten spreken. Ze maakten afspraken in het veld of de bossen om deze voor te bereiden, in kleine groepjes van drie of vier man, die slechts op de hoogte waren van losse onderdelen van de volledige operatie. Operaties om hen deze informatie te 'ontfutselen', waaronder de betere ontfutselmethodes zoals 24 uur per dag luide muziek draaien en ze verhuizen naar een warm, extreem zanderig land aan de evenaar, hadden dan ook niets op kunnen leveren. Het was een zaak van lange adem, die mij in kleine, gedonseerde waas ontsnapte.

iglupak (sneeuw waar je iglo's van kunt maken)

Mijn hut had twee ramen, zodat je het een doorzonhut zou kunnen noemen, een stapelbed dat denk ik nog door de jeugdherberg aan deze hut is gedoneerd, een tweepitsgastel, een houten tafel, waarop nu de chromebook, een richtmicrofoon, het woordenboek en mijn opschrijfboekjes liggen, en heel veel blikken bonen in tomatensaus. Ik was zo ver Noordelijk dat de enige email die mij nog bereikte Nigeriaanse spammail en sporadische gecrypte berichten van de BBA waren. Ook op die verbindingen kon je niet vertrouwen, hoewel de Nigerianen een buitengewoon goede inspanning deden me te bereiken, dus ik ging al snel over tot het ouderwetse handwerk met opschrijfboekjes in code; een rotwerk dat me uren per dag kostte. Het grootste deel van de tijd bracht ik zodoende achter deze tafel door.
In de hoek van de kamer stond een rode American Style ijskast, waarvan ik vermoedde dat die tot voor kort in deze contreien niet nodig was geweest. Het kan alleen een blingbling item zijn geweest van de Noordlander die hier had gewoond, en met het geld dat hij kreeg met het verhuren van zijn hut aan de BBA vast de rest van zijn leven op de Bahama's kon rondbrengen, daar de hipster uithangend met zijn verhalen over de ontmoeting met de laatste witte ijsbeer.
Naar buiten ging ik wel de eerste dagen, maar omdat ik mijn aanwezigheid niet wilde rondbazuinen en, hoewel de polen inmiddels gesmolten zijn, het hier nog steeds verdomd koud is, bleef ik steeds vaker binnen. Bovendien was er de eland.

kimauguk (blokkerende sneeuw)

Ik had moeten weten dat het misging toen ik de eland zag. Hij was een grote eland, met een enorm gewei. Het dier was op een dag zomaar komen opdagen en begraasde de bomen voor de hut. Hij weigerde mij de toegang tot het land buiten de hut. Altijd als ik aanstalten maakte om naar buiten te gaan stond het dier voor de deur, alsof hij al mijn gedachten wist en al mijn geheime code kon lezen. Nu, als ik van de tafel opsta, heft hij zijn hoofd, om mij te laten weten dat hij mij in de gaten houdt en precies weet wat ik denk en van plan ben. Eland - ik - eskimo's.
De eerste dagen probeerde ik het wel. Ik stond op en opende de deur, en daar stond de eland, op een meter van de opening. Hij staarde mij aan met zijn grote donkere ogen onder zijn imposante gewei, en hield zijn hoofd scheef. Als ik een voet buiten de deur zette uitte het dier een machtige bronstkreet, die door al mijn spieren zinderde, zodat ik mijn been schielijk weer naar binnen trok.
De eland zette twee stappen en ging twee meter van de deuropening kruiden afgrazen.
Als ik weer naar buiten probeerde te gaan, liep de eland loom, uitdrukkend dat het hem geen enkele moeite hoefde te kosten om mij binnen te houden, naar de deuropening, waar hij voor ging staan en krabde zijn zij aan de deurpost. De enige keer dat ik probeerde langs hem te schieten, duwde hij me met zijn hoofd gewoon terug het huis in.

mauya (sneeuw die doorbroken kan worden)

Terwijl ik de saaie klus aanving om de gesprekken van de eskimo's van de afgelopen dag uit te schrijven in code, bedacht ik plannen om de eland te slim af te zijn. Ik smeerde de scharnieren van de deur met wat kruipolie dat ik in de hut had gevonden zodat het niet meer piepte en liep op mijn tenen, op kousenvoeten naar de deur. Het was vijf uur 's middags, het moment waarop alles wat zich buiten waagde en zich niet insmeerde met een walgelijk ruikend goedje, werd leeggezogen door toendramuskieten. De eland, had ik gezien, zocht dan altijd een schuilplaats tussen de dennebomen.
Ik sloop naar de deur en opende hem voorzichtig. Geen geluid. De opening was net groot genoeg voor mijn lichaam om ertussendoor te wurmen. Ik stak mijn hoofd naar buiten en keek recht in elandsogen. Ik voelde zijn boze warme adem op mijn hoofd. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om naar buiten te gaan terwijl ik toch wist dat iedereen, nu ook hij, in dit door muggen vergeven land werd geteisterd. Huh! Ik liep net zo zachtjes weer naar binnen en nam mijn verlies.

auksalak (smeltende sneeuw)

Ik was al weken (maanden?) binnen. De eland had mij gevloerd. Ik bleef in de hut, at de bonen uit blik, registreerde de gesprekken van de eskimo's, keek naar de eland. De eland keek terug, hield zijn hoofd schuin. Ik wachtte. Hij wachtte. Zij wachtten. Terwijl de tijd vloeibaar werd. Aan het licht kon je de tijd niet meer aflezen. Het - was - altijd - licht. Altijd was het licht. Altijd was er geroezemoes van de eskimo's en altijd was er de eland. Het was een tijdcontinuum; de toekomst zat vast. De geschiedenis was dit ogenblik, toekomst was er niet; tijd was vloeibaar en stolde in een punt. De eland stond vast op zijn plek, de eskimogesprekken werden zinnen, werden klanken, werden streepjes in mijn opschrijfboek. Altijd dezelfde streepjes, een ritme dat bladzijden lang doorging Er was een punt, besefte ik me, waar de streepjes altijd hetzelfde zouden zijn, waar de code zich herhaalde, tot in het oneindige. Tijd was er alleen nog op de chromebook. Dit was het plan; het plan van de eskimo's. Hun laatste aanslag. Ik begreep het. Ik moest de BBA waarschuwen. Ik moest ze mailen en van het plan op de hoogte brengen. De tijd. De eland.

gana (sneeuw in de lucht)

Er was geen tijd, alleen een buiten en binnen. Ik at mijn bonen binnen en keek naar buiten. Buiten liep de tijd, binnen stond hij stil. Ik keek naar buiten en zag de eerste vlokken vallen. Sneeuw! Ik heb in geen jaren sneeuw gezien. Het is te warm voor sneeuw, al tijden. Het was ze gelukt, de eskimo's. Er viel weer sneeuw. De eland liep traag door de vlokken en schudde zijn hoofd. Hij groef met zijn hoeven naar mos, zoals hij in al geen jaren meer had hoeven doen. Er was niets meer te schrijven, niets meer te luisteren. Het was klaar, en ik kon altijd binnen blijven. De eland keek naar de hut, schudde met zijn gewei en vertrok.

katiksunik (sneeuw waarover je kunt lopen)

Ze zag de boswachters door de knisperende verse sneeuw naar de hut lopen en daar zagen ze hem zitten. Hij zat achter de tafel en keek naar buiten. Naast hem lag een opschrijfboek en een chromebook. Ze waren gewaarschuwd door haar. Zij had zulke vreemde mails van hem gekregen, met bijlagen vol streepjes.
Ja, vertelde ze hen, zij had zijn vliegticket gekocht; zij was de onderzoeksleider. Hij zou woorden van de Inuit onderzoeken, alle woorden voor sneeuw.
Ze zagen hem en wisten het en liepen naar de auto terug om het haar te vertellen. We moeten hem voorzichtig naar buiten brengen. Het gaat pas helen als hij weer verbinding krijgt met de buitenwereld. Ze liep met hen mee naar de hut waar haar collega zat. Hij zat bij de tafel. De boswachters liepen naar binnen en ondersteunden hem naar buiten; zware, wankele passen. Hij liep over de sneeuw, en leek verbaasd dat het kon.

zondag 26 april 2015

392 hz

Haar dromen waren blauwzwart. Net voordat ze in slaap viel zag ze iedere avond door het kleine kiertje van het open raam honderden vlinders haar kamer binnen vliegen. Hun vleugels knisperden in het donker. Sommigen vlinders hadden zwarte vlekken op hun vleugels, andere waren volmaakt blauw, met een zwarte rand. Als ze wakker werd waren ze door door het raam verdwenen en was er alleen de kale kamer.
Steeds vaker droomde ze over de vlinders. Ze fladderden om haar heen, bestreken haar hele slapende lichaam met zachte vleugelslagen, die haar huid kietelden. Droom na droom werden de vlinders minder schichtig, en in één droom landden er een aantal op haar lichaam, meer en meer, tot ze helemaal bedekt was met blauwzwarte vlindervleugels.
In de nacht bedekten de vlinder haar helemaal en plotseling vlogen vlogen ze allemaal op. Verbaasd stond ze op uit bed. De vlinders cirkelden rond haar heen tot ze in een lang lint door het raam naar buiten vlogen. Ze trokken aan haar, cirkelden rond haar terwijl hun soortgenoten naar buiten vlogen. Ze liep achter het einde van het lange lint vlinders aan naar het raam en zag ze in het maanlicht naar de bomen vliegen.
Ze werd wakker en stond voor het raam en zag de stad in het ochtenddonker, in de verte de bomen van het stadspark en daarvoor de donkere straten die ze iedere ochtend befietste op en neer naar college. In de verte, van kilometers ver leek het haar, hoorde ze de vleugelslagen van de vlinders.

Ze zag steeds minder van de bedrijvigheid van de stad. De mensen leken haar onwerkelijk, wezens waar zij niet bij hoorde. De geluiden die ze maakten klonken steeds harder in haar oren, ze kon ze steeds minder lang verdragen. De ochtend en avond werden haar domein. Als ze naar college fietste in de vroege ochtend, was de stad vergeven van gele en oranje geursporen die haar leiden. Het stadspark, waar ze met de weg rond omheen moest fietsen, lag verscholen in een mist van geel oranje wolken. 's Avonds op de weg terug parkeerde ze haar fiets tegen een lantarenpaal en liep de geursporen achterna het park in. Op het kleine grasveld bij de bomen ging ze liggen. Ze sloot haar ogen. Het gras kriebelde. Hoe lang lag ze nu hier? Ze voelde de grond niet meer, leek opgetild te worden door de deken van geuren. Ze  hoorde ze de vleugelslagen rond haar; een knapperend geluid. Ze kon de vlindervleugels steeds beter horen, tot ze zich op iedere individuele vleugelslag kon oriënteren, tot op de centimeter nauwkeurig. De geurdraden waren kilometers lang door de hele stad heen en verbonden alles met elkaar en met haar. De vleugelslagen hadden een specieke frequentie, ze voelde de golven door haar cellen oscilleren. Soms kwam er een vlinder om haar heen vliegen, met  knetterende vleugelslagen, en glimlachte ze. De vlinder paste de vleugelslag aan aan de toonhoogte van haar glimlach, 392 Hertz.

Ze studeerde mode en styling aan de Hogeschool voor de Kunsten in het oude centrum van de stad en steeds meer voelde ze de aandrang om te weven. Ze kocht op een rommelmarkt een oud weefgetouw, dat ze repareerde en waar ze op begon te oefenen. Eerst voorzichtig, maar steeds meer met een voor haar niet te omschrijven innerlijke drang. Ze moest weven! Ze weefde kleine ovale vormen, die ze voor opdrachten voor college aan elkaar verbond met draden. Haar opdrachten werden contructies die op allerlei manier met elkaar waren verbonden, soms tientallen vormen groot. Voor een opdracht maakte ze twintig conconnen, die ze met draden verticaal aan het plafond liet hangen in een cirkel, waarin ze zichzelf filmde met een camcorder.

Ze begon aan een nieuw idee, dat uit het diepste van haar hart voortkwam, voelde ze. Haar hoofdwerk. Ze werkte niet vanuit een plan of een uitgewerkt idee. Haar hele lichaam wist wat ze moest doen, zonder dat ze nu aan iemand kon uitleggen wat ze van plan was. Het was haar laatste weefwerk, voelde ze aan.
Ze was in haar kamer en weefde. Door de kern van haar hele wezen heen voelde ze de verwachting van dit laatste weefwerk, als ze er aan dacht kreeg ze kippevel over haar hele lichaam. De gedachten er aan verteerden haar, maakten haar bang en ook opgewonden.
Haar huisgenoten, die haar vroeger wel gezien hadden in de keuken of de gang van het studentenhuis, zagen haar steeds minder. Ze wisten dat ze er was door het geluid van het getouw dat ze iedere dag hoorden. Heel soms zagen ze haar nog naar de badkamer gaan. Ze werd magerder, vonden ze. Ze spraken haar daarop aan, en ze zei dat ze geen eten meer nodig had, dat haar lichaam vol was, en binnenkort zou transformeren. Toen de geluiden van het getouw uiteindelijk ophielden, hadden de medebewoners haar al zo lang niet meer gezien dat ze er geen aandacht meer aan schonken.



De agent liep met de huisbaas mee de trap op. Al maanden had niemand meer van de huurdster van de kamer gehoord. Haar huurachterstand had de huurbaas genoodzaakt om de instanties in te schakelen. Met de sleutel van de kamer liep hij voorop en opende de deur. De enorme cocon lag op haar bed. Hij was gewoven van prachtige witte draden, en weerkaatste het licht dat de kamer binnenkwam. Er liep van boven naar beneden een scheur door de cocon, die, zag de agent, leeg was. Verder was er niets in de kamer dat er op wees dat er iemand woonde of had gewoond. De kamer was kaal en zonder menselijke bemoeienis. Alles was keurig netjes opgeruimd.  De ruimte  leek op een opstelling uit een Ikeacatalogus. Het enige opvallende was een weefgetouw dat tussen een kast en de muur stond en de enorme cocon. De agent keek de kamer rond en liep naar het open raam. Buiten hoorde hij de vleugels van duizenden vlinders. Hij wist niet waarom, maar ondanks de situatie moest hij glimlachen.

donderdag 19 februari 2015

De redding van mijn vader

De dag dat mijn vader op het strand van Zandvoort aanspoelde, leek te beginnen zoals iedere andere. Het had behoorlijk gestormd die nacht, en daarom dacht een wetenschapper dat mijn vader door het weer de weg was kwijtgeraakt en op het strand was aangespoeld. Dat zei hij op de televisie in een praatprogramma op de vroege avond na het incident.
Mijn vader was een forse man, een meter achtennegentig en meer dan honderdertig kilo, toen hij zich voor het laatst woog, maar goed afgetraind. Hij had het lichaam van een judomeester, grote brede schouders en een enorme torso. Dat lijf lag nu naar adem te happen op het strand van Zandvoort, en leek nog kolossaler. Een aantal vrijwilligers, naar later bleek scholieren van de nabijgelegen ROC, probeerden hem nat te houden door emmers water over hem heen te gooien.
Het komt niet vaak voor, zo'n stranding, vertelde een aanspoelingsdeskundige, zeker niet aan onze stranden. Daarom trok mijn vader ook veel bekijks, terwijl hij naar adem happend op het strand lag, waar zijn immens krachtige lichaam hem volstrekt niet kon helpen. Al een paar uur na zijn stranding werd mijn vader gefilmd door diverse nieuwsinstanties van de televisie en gefotografeerd door allerlei mensen van de ochtendkranten. Er was ook een fotograaf van de middagkrant, maar die wist al dat hij te laat was voor de editie van vandaag. Morgenmiddag zou mijn vader niet meer dan nieuws voor pagina 12 zijn, een klein kolommetje zonder foto, waarin zijn dood, vermoedde de fotograaf, werd aangekondigd, dus hij deed niet veel. De andere fotografen deden ook niet veel, behalve fotograferen, dat deden ze de hele tijd. Je mag als fotograaf je onderwerp niet helpen, want dan beïnvloed je het nieuws, en dat is een doodzonde voor een gerenomeerde journalist, vertelde de fotograaf van het middagblad, die blijkbaar niet veel anders te fotograferen had dat wel de krant kon halen en dus maar bleef. Hij wist van een fotograaf die kinderen in nood geen voedsel gaf, maar alleen fotografeerde, om het nieuws zo puur mogelijk te brengen. Die erecode werd ook bij mijn vader gehandhaafd, zodat mijn vader alleen maar kon briesen naar de pers, wat tot enige hilariteit leidde onder het journaille.
Vanwege de stranding was iedere nieuwszender op zoek naar wetenschappers, die de zaak konden duiden. Die zijn dungezaaid, dus vaak zag je wetenschapper A bij Zender 5 en deskundige B bij Zender 8 en daarna andersom, want er was veel tijd te vullen en weinig nieuws. Al vrij snel werd duidelijk dat men zou wachten tot het vloed werd, om dan te proberen mijn vader  de goede kant op te slepen. Het kwam mij voor dat niemand wist wat de goede kant in dit geval precies was, maar dat zou vast duidelijk worden als het eenmaal vloed was.
Een van deze wetenschappers vermoedde dat mijn vader door de storm niet goed had kunnen echoloceren en dat hij daarom op het strand was aangespoeld en in zijn benarde positie lag. Ik had hem kunnen vertellen dat mijn vader het dichtst bij echolocatie was geweest toen hij een muntje gooide in een wensput, maar dat werd mij niet gevraagd.
Een deskundige van een gerenommeerd instituut uit Amerika, die daarom een eminente wetenschapper werd genoemd, vertelde dat hij zeker wist dat mijn vader een vrouwtje was. Hij was op doorreis van een congres en kon dit niet aan zich voorbij laten gaan, dus toen hij het nieuws hoorde had hij zich hiernheen gespoed om de stranding live te kunnen meemaken. Hij had er vaker over geschreven, maar was nog nooit 'op locatie' geweest op het moment van een echte stranding, vertelde hij. Dat mijn vader een vrouwtje was kon je zien aan de bouw en de grootte van mijn vader en aan specifieke eigenschappen van zijn gezicht en vooral zijn mond, waarover de man niet uitgepraat raakte. Sindsdien werd mijn vader in de media Aquarella genoemd, terwijl hij gewoon Dirk heette.
De jongeren die mijn vader nat hielden moesten weer naar les, daarom werd er een oproep gedaan op de radio voor nieuwe vrijwilligers, en locals uit Zandvoort kwamen in grote getale naar het strand om het stokje van de leerlingen over te nemen. Inmiddels werd deze actie, die ik eigenlijk niet helemaal begreep, gecoördineerd door het Waterschap, die deze taak uitbesteedde aan een voorman van een baggerbedrijf, die toevallig in de buurt was omdat een van de schepen van het bedrijf even verderop een vaargeul uitbaggerde. Onder leiding van de voorman werden uit heel Zandvoort emmers gehaald. Om de reddingsactie op een hoger niveau te brengen maakte de voorman van de inwoners van Zandvoort een treintje en werden de emmers niet meer gevuld met zeewater, maar met kraanwater uit een nabijgelegen strandtent. Terwijl mijn vader voortdurende brieste en proestte werd zo gewacht tot het weer vloed werd.
Dat was aan het begin van de avond. Mijn vader ademde beroerd, dat kon zelfs ik zien. Toen het vloed werd namen de wetenschappers de actie weer over van de voorman, want nu was de tijd dat grote bekwaamheid op het gebied van strandingen aan de dag moest worden gelegd. Aan beide armen van mijn vader werd een touw gebonden waarmee, onder 'Aah-hee' geroep van de wetenschappers, mijn vader door een groep burgers over het strand naar de aanstormende zee zou worden gesleept. Dit vertelde een van de coördinerende emiritus hoogleraren aan de inmiddels met volle verlichting werkende tv-crew. Ik zag dat mijn vader van dit nieuws, dat hij woordelijk begreep, behoorlijk onthutst was. Hij zag dit helemaal niet zitten, maar lag op het strand dus kon er moeilijk iets tegenin brengen. Ik zou dit hebben gekund, maar mijn rol in dit hele verhaal was van het begin af aan niet meer dan chroniqueur.
Het zeewater bereikte de palen van de zeekering om acht uur precies. Aah-hee! riepen twee deskundigen en de inwoners van Zandvoort trokken de armen van mijn arme vader bijna uit de kom. Ze moesten een bocht maken om bij het zeewater te komen dus trokken ze hem eerst verder het strand op, om daarna de bocht te maken. Mijn vader maakte diepe sporen in het zand. Zijn schoen viel uit en zijn kleren, die hem altijd onberispelijk hadden gezeten, fladderden nu aan alle kanten om hem heen. Hij leek totaal uit het lood geslagen door de brute kracht en de oneerbiedigheid die hem ten deel viel, terwijl hij er toch ook niets aan kon doen dat hij hier gestrand was.
Ondanks de steeds fanatiekere Ah! Eeh!'s van de wetenschappers, verliep de redding van mijn vader steeds moeizamer, tot het moment dat hij, nu met zijn gezicht naar het water, op het strand lag en de groep mensen die aan de touwen trok geen beweging meer in hem kregen. Zelf bewoog hij ook niet meer, uit zijn hele houding sprak berusting in zijn lot. Hij ademde heel af en toe zachtjes, dan zag je wat zandkorreltjes opstuiven. De reddingsactie was mislukt, zeiden de wetenschappers, alsof hij ooit had kunnen lukken.
Een paar mensen sjokten nog met wat gele emmertjes om water over mijn vader te spoelen, maar allengs werd ook hen duidelijk dat dit een verloren zaak was. Terwijl de tv-lampen het strand verlichtten en mijn vader een schaduw had die groter was dan hijzelf ooit was geweest, vertelde een curator van een museum, dat nu, nu toch duidelijk was dat mijn vader niet meer te redden was, hij graag het stoffelijk overschot, zoals hij mijn vader noemde, niet meer Aquarella of Dirk, de volgende ochtend graag wilde afvoeren en opzetten voor zijn museum. Het kwam immers maar zelden voor, zo'n stranding, en het zou een goed verhaal zijn om te vertellen aan de kinderen die zijn museum bezochten. Ze konden leren over de natuur. Ik keek naar mijn vader op het strand, die zijn laatste adem aan het uitblazen was in het licht van twintig tv-camera's, en vroeg mij af wat de kinderen konden leren van mijn opgezette vader in een museum en een reddingsactie die niet had kunnen lukken.
Het zou wel snel moeten worden besloten, zo eindigde de curator, want anders zou het lichaam gaan ontbinden, en dat wilde je niet in een museum, dat was wel duidelijk. Zou er Aquarella bij de vitrine van mijn vader komen te staan, vroeg ik me af, of stoffelijk overschot? Of zou het me lukken om de mensen ervan te overtuigen dat hij mijn vader was geweest, en Dirk had geheten voor hij op het strand was aangespoeld?

dinsdag 17 februari 2015

Mantelzorg

De zon stond als een gele bol in de hard blauwe lucht en verwarmde de Aarde en de mensen; maar mijn vrouw was al een jaar niet meer buiten geweest, en bleef kil van binnen. Haar dag begon als we opstonden en ik haar aankleedde en naar de schommelstoel bracht en eindigde als we gingen slapen en tussen die momenten gebeurde niet veel.
Dat we de zon zagen kwam omdat ik de gordijnen opendeed. Mijn vrouw had hier geen behoefte aan en vaak als ik het huis uit was om boodschappen te doen, of naar het koersbaltoernooi op donderdagmiddag, waren als ik terugkwam de gordijnen gesloten.
Ze at mijn gerechten, maar als ik vroeg wat ze wilde hebben, of mijn idee vertelde om tomatensoep te maken, zei ze niets en bleef ze onverstoorbaar in de schommelstoel zitten. Ze at omdat haar lichaam voedsel nodig had, niet omdat haar geest wilde eten.
We deden alles samen, waren altijd bij elkaar, en tegelijkertijd deden we niets met elkaar en zagen we elkaar nooit. Mijn vrouw was in een wereld beland zonder mij. Een kamer waar ik de sleutel niet van kon vinden om er te komen en het licht voor haar aan te doen en de klok op te winden. Haar wereld leek een wereld zonder tijd, waarin alles altijd stilstond, ieder moment op dezelfde plek. Zelfs de zon leek haar wereld geen energie te kunnen geven om in actie te komen.
Steeds meer werd deze grondgedachte ook onze fysieke realiteit. Zij zat in haar kamer, en ik in de bijkamer van het huis, waar ik de ramen open kon doen en de wereld kon binnenlaten. Ik keek naar buiten, waar een moeder met haar kleuter de eenden brood gaf uit een Albert Heijntas en snaterend achtervolgd werd toen het op was. Waar de meeuwen opstoven als er een auto langskwam. Waar de bomen groen en dan geel en  kaal en dan weer groen werden, waar de zon opkwam en het regende, kletterend op de paraplu's in allerlei kleuren. Waar iedere schooldag om drie uur de kinderen langskwamen fietsen, begeleidster vooraan en begeleidster achteraan, in een lang giebelend lint.

 Het was in deze kamer dat de poes ons leven binnenkwam. Op hoge poten, haar witte staart omhoog voor evenwicht liep ze over het kozijn naar het open raam en sprong naar binnen. Ze schudde zich uit als een hond na een regenbui en keek even om zich heen in haar nieuwe omgeving. Gewend liep ze doelbewust, alsof dat altijd al haar lotsbestemming was geweest, naar de kamer van mijn vrouw en sprong op haar schoot. Daar nestelde ze zich en legde haar hoofd op haar poten. Ik bekeek het tafereel met opperste verbazing, en zelfs mijn vrouw leek even niet te weten wat ze met haar gast aan moest. Ik was volkomen verward, want een emotie, welke dan ook, had ik al een jaar niet meer bij mijn vrouw bespeurd. Toen besloot ze om deze indringer op haar wereld maar te accepteren en bleef stoïcijns zitten.
De poes was een stadskat, dacht ik. Ze was zwart, met witte pootjes en een witte staart. Ze kwam en ging op mijn vrouws schoot liggen, en als ze er genoeg van had, sprong ze weer op en ging door het open raam naar buiten.
Mijn vrouw deed niets met de poes. Ze aaide haar niet, of praatte niet tegen haar. Ze liet toe dat het dier op haar schoot sliep, meer niet. Toch zag ik na enkele weken een verandering bij mijn vrouw. Ik dacht, of was het slechts wensdenken, dat ik in de ogen van mijn vrouw een soort verlangen zag naar de poes op haar schoot. Als het dier kwam en zich op haar schoot had genesteld kwam het me voor de ze een bevredigde zucht slaakte, alhoewel ik die nooit hoorde.
Soms kwam de poes een dag niet. Misschien hield haar baasje haar dan binnen, of had ze nog een ander adresje waar ze langskwam. Mijn vrouw leek op zo'n dag niet te weten wat ze met zichzelf aanmoest. Als ze normaal de hele dag stoïcijns zonder te bewegen in de schommelstoel zat, bewoog ze nu voortdurend haar schoot, alsof ze niet lekker zat.
Ondanks dat mijn vrouw de poes niet aaide of aansprak, was ik blij dat er iets was dat haar een beetje vreugde leek te geven. Als het lunchtijd was en de poes binnen was gaf ik haar lactosevrije melk en vlees in tomatensaus uit een blikje kattenvoer. De poes rook aan het eten en mauwde mij dan vriendelijk toe en we aten dan onze gezamelijke lunch. Vlees is vlees zou je verwachten bij poezen, maar dat is niet zo. Onze poes bleek een voorkeur te hebben voor bepaalde soorten vlees en andere, bijvoorbeeld kalkoen, af te wijzen. Ze snuffelde dan aan het eten en keek mij aan met een blik die opperste minachting leek uit te drukken voor mijn keuze van haar middagmaal. Zo aten wij drieën zwijgend, maar niet onplezierig, ons eten.

Op een donderdag was de poes niet gekomen en die middag ging ik naar het wekelijkse koersbaltoernooi, de enige momenten dat mijn vrouw en ik niet samen leefden. Ik was niet goed in koersballen en vond de sport ook niet bijzonder leuk, maar een moment ergens anders zijn luchtte me wel op. Het uurtje koersballen met een kopje koffie na gaf me het vermogen om de andere dagen bij mijn vrouw te zijn en met haar te leven, samen en toch gescheiden. De andere deelnemers aan het koersballen wisten niet van de conditie van mijn vrouw, en we praatten over koetjes en kalfjes en politiek. In dat uurtje hoorde ik de wereld om mij heen die ik niet meer hoorde in het huis; de citotoets van een kleindochter (HAVO/VWO), het skypegesprek met een zoon op vakantie in Australië (hij had een koala geaaid), dat de IKEA nu vegetarische Zweedse balletjes verkocht (hoe kom je er op), de oogoperatie van een buurvrouw, waar een volledige lens uit haar oog was verwijderd en een kunstlens was teruggeplaatst zodat ze nu zelfs geen bril meer nodig had, een optiek dat ze vanaf haar vijfde jaar gedragen had (wat men toch allemaal niet kan!) en de derivaten van de woningbouw (zaken waarvan we allemaal wisten dat je daar nooit aan moest beginnen, alhoewel niemand aan de anderen kon uitleggen wat een derivaat was).
Toen ik terugkwam lag de poes bij mijn vrouw op schoot te slapen. Dit kon niet, want ik deed altijd het raam dicht als ik wegging. Het kon dus niet anders dan dat mijn vrouw het raam op een kier had gezet om de poes binnen te laten.
Op een andere dag had ze alle blikjes met kalkoenreepjes bij het vuilnis gezet en keek me met een veelbetekenende blik aan. Ik ging ze meteen weggooien in de buitenbak en ander blikvoer kopen, waarop de poes meer gesteld was.
Langzaam veranderde onze wereld. Hoewel ze er niets mee had, leek de wereld buiten minder hard voor mijn vrouw. Ze deed de gordijnen niet meer dicht. Als de poes op haar schoot lag begon mijn vrouw over de poes te praten; waar ze vandaan zou kunnen komen en wie van onze buren haar baasje was. Zachte woorden, korte zinnen. Ik hoorde haar stem. Het timbre, de manier waarop ze een H uitsprak, ik herkende het. Het was mijn vrouw, die ik dertig jaar geleden had getrouwd en jaren geleden langzaam verloren was, die terugkwam. Ik praatte terug, maar ze gaf me geen antwoord. Het was een eenzijdig contact, van haar kant, zonder te reageren.

De poes was al drie dagen niet langsgeweest en mijn vrouw was over haar toeren. Ze controleerde of het raam openstond (dat stond het) en het leek alsof ze de poes wilde roepen, maar we wisten haar naam niet, dus dat kon ze niet. Ze zei niets, maar ik zag dat ze op was van de zenuwen. Ze zat niet meer in haar schommelstoel, maar liep op en neer tussen haar kamer en de bijkamer, terwijl ze zachte geluidjes maakte en een beslissing nam. Toen pakte ze haar jas en kleedde zich aan. Ze pakte mijn jas van de kapstok en duwde die met een ruwe beweging in mijn hand. Ik spoedde mij om mijn schoenen aan te trekken en de jas aan te doen. Mijn vrouw leek even te aarzelen toen de deur open was, maar liep toen door de deuropening naar buiten. Ze stond in de zon en keek om zich heen. Ze liep een stukje de straat in. Een zwarte poes met een witte staart kwam op haar afgelopen. Met haar staart omhoog draaide de poes om mijn vrouw heen en zij aaide haar, terwijl een lint giebelende schoolkinderen om hen heen fietste.

(Dit verhaal is geschreven nadat ik The guest cat van Takashi Hiraide had gelezen)