maandag 29 juni 2015

De geur van een verdwenen geliefde

Het langst bleef de geur van je mahoniebruine haar. De geur van shampoo uit je haar, die de slaapkamer ronddwarrelde als jij rondjes danste in je Patti Smith Group in Berlin 1990 t-shirt en onderboek, op zoek naar je spijkerbroek en sokken. Die geur van mahoniehouten haar, die rook ik altijd als ik wakker werd. Maar op een dag stond ik op en was die verdwenen. Ik stapte uit het bed, en wist dat het tijd was.
Het was ons gezamelijke huis, de loft, ooit onderdeel van een houtverwerkingsfabriek, maar na het failliet van het familiebedrijf door de erven doorverkocht als verschillende stoere landelijke woonappartementen. Het was ons thuis, tot jij  verdween. De bomen lieten hun blad vallen en verstopten de goten, de meesjes lieten onze verwaarloosde voederbak links liggen, het gras groeide zonder gemaaid te worden.
Met gekrulde tenen loop ik over de badkamervloer terwijl ik probeerde iets van je te ruiken. Er is niets. Ik poets mijn tanden prodentsterk.

Ik loop over de lichteiken vloer naar de deur van ons buiten. Je voetafdrukken op de vloer zijn verdwenen. We verfden onze voeten wit en zwart en dansten samen naakt voor de ramen, waar de buren onze schaduwen door de lichte vitrage konden zien, maar het kon ons niet schelen. We gierden van het lachen en vielen uitgeput in elkaars armen. De afdrukken stonden jarenlang op de vloer, we zetten onze koffiekopjes altijd op een witte en een zwarte voet, tot de vloer moest worden geschuurd en opnieuw gelakt. Je voetenzweet kroop in de eiken panelen en wasemde uit op warme dagen zonder je. Dat doet het al lang niet meer, het ruikt naar boenmiddel dat de schoonmaker eens per half jaar over de vloer smeert. Hij kwam altijd al vroeg en wij gingen Frans ontbijten bij Anne&Max terwijl hij de vloer insmeerde met wax. "Hoi Anne&Max, wij krijgen wax.' Anne&Max waar Anne en Max niet werkten, maar Otto en Annelien. Hun zwartbruine Retriever ging altijd mijn hand likken, waar jij zo jaloers op werd, weet je nog?
Je liep 's middags met je laptop rondjes in onze kamer om de goede Wifi verbinding te vinden, die zelfs de beste versterkers niet in ons hele huis kon versterken. Plekken aan de achterkant bleven een wifivrije zone, wat we ook deden. Door de ijzeren balken in de constructie van de fabriek van ooit, zei een computerexpert die we inhuurden. We zetten er waarschuwingsborden neer. Na een nacht vol whisky klom jij in palen met borden met een groot zwart uitroepteken en schroefde ze los van de paal. We fietsten giebelend door het centrum van de stad met ieder een waarschuwingsbord onder onze arm en zetten er thuis wifivrije zone op met plakletters van de HEMA.

Die laptoprondjes door de kamer kon ik het langst volgen toen je verdwenen was.

Ik sta buiten. Ik snuf in de wind, maar het voert niets van jou mee. In het begin rook ik buiten de beits van de schuur die jij had gebouwd in onze tuin, voor de treintjes. Er was een rood witte trein zoals die in de Zwitserse bergen reed, en een loc met containers van RailCargo. Er was ook een hogesnelheidstrein, een Duitse ICE. De modelbaan was nog te klein om ze allemaal te laten rijden, dus er werd afgewisseld. Toen jij het huis verliet reed de ICE zijn eenzame rondjes zonder machinist, tot de travo doorbrandde en alles stopte, en ook de geur van beits opdroogde.
Wat hield ik godsallemachtig veel van je, van je lichaam, je armspieren waar je trots op was en die ik moest voelen na een workout, waarna we bezweet in bed verdwenen, je geur uit je kleren, die werden opgehaald door een Stichting van de kerk. Onze geur in de lakens, die na verloop van tijd weer gewoon roken naar wasverzachter.
Ik loop weer naar binnen en ga ontbijten aan de eettafel, die veels te groot is voor mij alleen.Tegenwoordig zet ik mijn mok op de tafel, want ik ben volwassen geworden in deze grotemensen loft met het tweepersoonsbed voor mij alleen.

Ik ruik je niet meer. Alles wat er was is voorbij, als een vervelde huid. Alleen heb ik geen nieuwe huid, mijn binnenste, de haarvaten van mijn gevoel, de zenuweinden van mijn neurosen, de botten van mijn ruggegraat, het kloppende hart van mijn identiteit, de aars van mijn tekortkomingen, staan in direct contact met de buitenlucht. Ik ben een afgekloven vingernagel, ik kan geen contact meer verdragen. Ik bijt, ik knauw, ik vreet mijn gebaande paden.

Ooit, ver voor nu, ver voordat ik wist dat het ooit zou kunnen gebeuren, had ik met mezelf de afspraak gemaakt, die ik nu moest nakomen. Ik zal naar de slaapkamer lopen en een onderbroek en spijkerbroek pakken, ze in mijn rugzak proppen (met antitranspiratierugvoering), met mijn pinpas en paspoort en boek dat ik aan het lezen ben. Ik ga naar buiten en sla de deur achter me dicht. Ik sluit af en doe de sleutels in de staande brievenbus. Dan loop ik naar de bushalte en neem de bus naar het station. Wellicht is de Schipholtunnel mij goed gezind. Ik zal bij de borden kijken naar de eerste vlucht die over een uur en een kwartier vertrekt, de tijd die nodig is (ik heb getimed) om langs de douane te komen, schoenen uit, riem af, schoenen aan, riem om,  en zal die vlucht boeken, op het vliegtuig stappen, waar die mij brengt en de nieuwe mensen ruiken. Dat ga ik doen, en ik loop naar de slaapkamer.