dinsdag 17 februari 2015

Mantelzorg

De zon stond als een gele bol in de hard blauwe lucht en verwarmde de Aarde en de mensen; maar mijn vrouw was al een jaar niet meer buiten geweest, en bleef kil van binnen. Haar dag begon als we opstonden en ik haar aankleedde en naar de schommelstoel bracht en eindigde als we gingen slapen en tussen die momenten gebeurde niet veel.
Dat we de zon zagen kwam omdat ik de gordijnen opendeed. Mijn vrouw had hier geen behoefte aan en vaak als ik het huis uit was om boodschappen te doen, of naar het koersbaltoernooi op donderdagmiddag, waren als ik terugkwam de gordijnen gesloten.
Ze at mijn gerechten, maar als ik vroeg wat ze wilde hebben, of mijn idee vertelde om tomatensoep te maken, zei ze niets en bleef ze onverstoorbaar in de schommelstoel zitten. Ze at omdat haar lichaam voedsel nodig had, niet omdat haar geest wilde eten.
We deden alles samen, waren altijd bij elkaar, en tegelijkertijd deden we niets met elkaar en zagen we elkaar nooit. Mijn vrouw was in een wereld beland zonder mij. Een kamer waar ik de sleutel niet van kon vinden om er te komen en het licht voor haar aan te doen en de klok op te winden. Haar wereld leek een wereld zonder tijd, waarin alles altijd stilstond, ieder moment op dezelfde plek. Zelfs de zon leek haar wereld geen energie te kunnen geven om in actie te komen.
Steeds meer werd deze grondgedachte ook onze fysieke realiteit. Zij zat in haar kamer, en ik in de bijkamer van het huis, waar ik de ramen open kon doen en de wereld kon binnenlaten. Ik keek naar buiten, waar een moeder met haar kleuter de eenden brood gaf uit een Albert Heijntas en snaterend achtervolgd werd toen het op was. Waar de meeuwen opstoven als er een auto langskwam. Waar de bomen groen en dan geel en  kaal en dan weer groen werden, waar de zon opkwam en het regende, kletterend op de paraplu's in allerlei kleuren. Waar iedere schooldag om drie uur de kinderen langskwamen fietsen, begeleidster vooraan en begeleidster achteraan, in een lang giebelend lint.

 Het was in deze kamer dat de poes ons leven binnenkwam. Op hoge poten, haar witte staart omhoog voor evenwicht liep ze over het kozijn naar het open raam en sprong naar binnen. Ze schudde zich uit als een hond na een regenbui en keek even om zich heen in haar nieuwe omgeving. Gewend liep ze doelbewust, alsof dat altijd al haar lotsbestemming was geweest, naar de kamer van mijn vrouw en sprong op haar schoot. Daar nestelde ze zich en legde haar hoofd op haar poten. Ik bekeek het tafereel met opperste verbazing, en zelfs mijn vrouw leek even niet te weten wat ze met haar gast aan moest. Ik was volkomen verward, want een emotie, welke dan ook, had ik al een jaar niet meer bij mijn vrouw bespeurd. Toen besloot ze om deze indringer op haar wereld maar te accepteren en bleef stoïcijns zitten.
De poes was een stadskat, dacht ik. Ze was zwart, met witte pootjes en een witte staart. Ze kwam en ging op mijn vrouws schoot liggen, en als ze er genoeg van had, sprong ze weer op en ging door het open raam naar buiten.
Mijn vrouw deed niets met de poes. Ze aaide haar niet, of praatte niet tegen haar. Ze liet toe dat het dier op haar schoot sliep, meer niet. Toch zag ik na enkele weken een verandering bij mijn vrouw. Ik dacht, of was het slechts wensdenken, dat ik in de ogen van mijn vrouw een soort verlangen zag naar de poes op haar schoot. Als het dier kwam en zich op haar schoot had genesteld kwam het me voor de ze een bevredigde zucht slaakte, alhoewel ik die nooit hoorde.
Soms kwam de poes een dag niet. Misschien hield haar baasje haar dan binnen, of had ze nog een ander adresje waar ze langskwam. Mijn vrouw leek op zo'n dag niet te weten wat ze met zichzelf aanmoest. Als ze normaal de hele dag stoïcijns zonder te bewegen in de schommelstoel zat, bewoog ze nu voortdurend haar schoot, alsof ze niet lekker zat.
Ondanks dat mijn vrouw de poes niet aaide of aansprak, was ik blij dat er iets was dat haar een beetje vreugde leek te geven. Als het lunchtijd was en de poes binnen was gaf ik haar lactosevrije melk en vlees in tomatensaus uit een blikje kattenvoer. De poes rook aan het eten en mauwde mij dan vriendelijk toe en we aten dan onze gezamelijke lunch. Vlees is vlees zou je verwachten bij poezen, maar dat is niet zo. Onze poes bleek een voorkeur te hebben voor bepaalde soorten vlees en andere, bijvoorbeeld kalkoen, af te wijzen. Ze snuffelde dan aan het eten en keek mij aan met een blik die opperste minachting leek uit te drukken voor mijn keuze van haar middagmaal. Zo aten wij drieën zwijgend, maar niet onplezierig, ons eten.

Op een donderdag was de poes niet gekomen en die middag ging ik naar het wekelijkse koersbaltoernooi, de enige momenten dat mijn vrouw en ik niet samen leefden. Ik was niet goed in koersballen en vond de sport ook niet bijzonder leuk, maar een moment ergens anders zijn luchtte me wel op. Het uurtje koersballen met een kopje koffie na gaf me het vermogen om de andere dagen bij mijn vrouw te zijn en met haar te leven, samen en toch gescheiden. De andere deelnemers aan het koersballen wisten niet van de conditie van mijn vrouw, en we praatten over koetjes en kalfjes en politiek. In dat uurtje hoorde ik de wereld om mij heen die ik niet meer hoorde in het huis; de citotoets van een kleindochter (HAVO/VWO), het skypegesprek met een zoon op vakantie in Australië (hij had een koala geaaid), dat de IKEA nu vegetarische Zweedse balletjes verkocht (hoe kom je er op), de oogoperatie van een buurvrouw, waar een volledige lens uit haar oog was verwijderd en een kunstlens was teruggeplaatst zodat ze nu zelfs geen bril meer nodig had, een optiek dat ze vanaf haar vijfde jaar gedragen had (wat men toch allemaal niet kan!) en de derivaten van de woningbouw (zaken waarvan we allemaal wisten dat je daar nooit aan moest beginnen, alhoewel niemand aan de anderen kon uitleggen wat een derivaat was).
Toen ik terugkwam lag de poes bij mijn vrouw op schoot te slapen. Dit kon niet, want ik deed altijd het raam dicht als ik wegging. Het kon dus niet anders dan dat mijn vrouw het raam op een kier had gezet om de poes binnen te laten.
Op een andere dag had ze alle blikjes met kalkoenreepjes bij het vuilnis gezet en keek me met een veelbetekenende blik aan. Ik ging ze meteen weggooien in de buitenbak en ander blikvoer kopen, waarop de poes meer gesteld was.
Langzaam veranderde onze wereld. Hoewel ze er niets mee had, leek de wereld buiten minder hard voor mijn vrouw. Ze deed de gordijnen niet meer dicht. Als de poes op haar schoot lag begon mijn vrouw over de poes te praten; waar ze vandaan zou kunnen komen en wie van onze buren haar baasje was. Zachte woorden, korte zinnen. Ik hoorde haar stem. Het timbre, de manier waarop ze een H uitsprak, ik herkende het. Het was mijn vrouw, die ik dertig jaar geleden had getrouwd en jaren geleden langzaam verloren was, die terugkwam. Ik praatte terug, maar ze gaf me geen antwoord. Het was een eenzijdig contact, van haar kant, zonder te reageren.

De poes was al drie dagen niet langsgeweest en mijn vrouw was over haar toeren. Ze controleerde of het raam openstond (dat stond het) en het leek alsof ze de poes wilde roepen, maar we wisten haar naam niet, dus dat kon ze niet. Ze zei niets, maar ik zag dat ze op was van de zenuwen. Ze zat niet meer in haar schommelstoel, maar liep op en neer tussen haar kamer en de bijkamer, terwijl ze zachte geluidjes maakte en een beslissing nam. Toen pakte ze haar jas en kleedde zich aan. Ze pakte mijn jas van de kapstok en duwde die met een ruwe beweging in mijn hand. Ik spoedde mij om mijn schoenen aan te trekken en de jas aan te doen. Mijn vrouw leek even te aarzelen toen de deur open was, maar liep toen door de deuropening naar buiten. Ze stond in de zon en keek om zich heen. Ze liep een stukje de straat in. Een zwarte poes met een witte staart kwam op haar afgelopen. Met haar staart omhoog draaide de poes om mijn vrouw heen en zij aaide haar, terwijl een lint giebelende schoolkinderen om hen heen fietste.

(Dit verhaal is geschreven nadat ik The guest cat van Takashi Hiraide had gelezen)

Geen opmerkingen: